“We gaan naar Japan!”
De zin, de dag dat je hem zei, de cava die we ’s avonds dronken op onze meubels met plastiek overtrek, waar de auto stond, ik herinner me het als gisteren. De dag is op mijn netvlies gebrand.
Jij was in een muur die we ooit nog weg willen een deuropening aan het uitbreken die nooit had mogen verdwijnen. Ik speurde in Antwerpen naar een winterjas in de solden, want we hadden net een huis gekocht, en de laatste cent was in de lening verdwenen.
Omdat je goed kan multitasken, deed je tussen het breken verder met de wedstrijd “Wie zijn wij” op JOE fm. Je collega Annette had de stemmen juist geraden, en jullie deden flink je best om binnen te raken op de drukbezette radiozender. Ondanks mezelf (geen lotto en geen centen geven aan dingen die je toch nooit wint!) had ik toch al zeker tien keer meegeluisterd naar het raadseltje dat jullie al een tweetal weken in de ban hield.
En toen kwam ik thuis en stormde je op me af met een brood in de hand (want als je gepland hebt dat je een brood gaat halen, ga je een brood halen, uiteraard, orde moet er zijn!) en riep dat zinnetje waarmee ik vrij snel besefte dat je het toch geflikt had. En waarmee ik nog eens herinnerd werd aan hoe gelukkig ik ben. Het eerste waar jij aan dacht was mijn droomreis. Mijn liefde voor anime en manga kwam op samen met het internet en bloeide als nooit tevoren. Net zoals in de jiujitsu vroeger vond ik er een cultuur in die zachter was, respectvoller. Rustiger. Mijn hart verloren aan een sprookje dat echt bestond. Wat wou ik dat graag ontdekken. Wat geniet ik vandaag van de wetenschap dat het leven ook anders kan. Dat die overdosis HLN-commentaren kan bestreden worden met een tripje naar de andere kant van de wereld. Dat ‘ooit gaan we terug’ geen loze woorden zijn. Want het blijft niet bij dromen, niet meer.
Ondertussen geniet ik van het prille gezin. Dat vol virussen zit, zijn opvoedingsdilemma’s kent en korte nachten. Maar dat ook warm is en eerlijk. Waarin altijd en overal naar een oplossing gezocht wordt, omdat we het zo graag goed willen doen.
Toen ik acht was wilde ik nooit groot worden. Toen ik 15 was, was ik bang om eenzaam te worden. En het is jammer dat ik mezelf nooit heb kunnen vertellen dat ik het ontzettende geluk zou hebben om nooit een gebroken hart te kennen, geen exen en geen zoektocht naar herwonnen vertrouwen. Dat ik nooit afscheid zou moeten nemen van verhalen en zotte dromen en dat mijn kinderheld voor eeuwig dichtbij zou zijn.
Dat dankzij jou een deel van mij altijd klein is kunnen blijven, is het grootste geschenk dat ik elke dag nog krijg. Zakgeld bij elkaar schrapen voor de nieuwe PS4, nieuwe series ontdekken, die hamster meenemen uit de dierenwinkel… Maar ook dansend de keuken dweilen, speuren naar meubels, de keuze van de perfecte kinderkeuken en die duizenden projecten waar een jong gezin voor staat: ze zijn zoveel leuker omdat jij er bent. Omdat je altijd bereid bent om te zoeken naar de beste optie voor ons allemaal. Omdat het nooit alleen is.
Soms drijven de viruswolken ons bijna letterlijk uiteen (richting ziekenhuis) en ze zetten menig project on hold. Regelmatig trekt de eeuwige pessimist in mij of de genadeloze perfectionist gillend aan de bel. Telkens weer slaag jij erin om de noodrem los te trekken en de hele zaak te depanneren. Samen krijgen we de trein weer aan het rollen en elke dag krijg ik wel even de kans om te zijn wat ik werkelijk wil blijven: een naïeve idealist.
Merci mopsie. Wat de Duivels vanavond ook doen, als de klok twaalf slaat, hebben wij iets te vieren. Ik zet de Keizer Karel alvast koud.